Column Douwe Jan Elzinga: De Tijdelijke Coronawet is een misbaksel

Column Douwe Jan Elzinga: De Tijdelijke Coronawet is een misbaksel

Douwe Jan Elzinga, hoogleraar staatsrecht, geeft in zijn columns een blik op het lokaal bestuur. Zijn achtste column gaat over de Tijdelijke Coronawet. 

Op 1 juli aanstaande moet de ‘Tijdelijke wet maatregelen covid-19’ in werking treden. In een moordend tempo - binnen een tweetal weken - zou deze Noodwet door de beide Kamers moeten worden behandeld. En dan worden de noodverordeningen van de 25 veiligheidsregio’s vervangen. Dat niet langer met die noodverordeningen kan worden gewerkt, is inmiddels genoegzaam bekend. Deze figuur beperkt de vrijheidsrechten vergaand en de wettelijke grondslag van die beperking is veel te dun om nu nog te kunnen overtuigen. Bovendien is deze vorm van noodverordening nogal ongewoon.

Bij gemeentelijke noodverordeningen is er legitimatie en controle van de rechtstreeks gekozen gemeenteraden. De veiligheidsregio’s hebben niet een dergelijk controle-forum. En de gemeenteraden kunnen jegens de burgemeesters die voorzitter zijn van de veiligheidsregio’s ook al helemaal niks beginnen. Voor de situatie van hoge nood - zoals in de maanden maart tot en met mei van dit jaar - was deze uniformering van de noodmaatregelen te billijken. Nu de situatie geleidelijk normaliseert, is er alle aanleiding om weer terug te keren naar min of meer of meer normale verhoudingen. En dat betekent in de eerste plaats dat de rol van de lokale noodverordening weer moet gaan herleven. Er kan dan niet alleen plaatselijk maatwerk worden geleverd, maar er kan ook worden gezorgd voor democratische legitimatie en inbreng.

De Tijdelijke wet negeert deze beweging echter vrijwel geheel en schept een directe lijn tussen maatregelen van ministers die vervolgens door burgemeesters moeten worden uitgevoerd. Dat zijn dan gesloten uitvoeringsregels waar de gemeenteraden weinig mee van doen hebben. En zelfs van politieke verantwoordelijkheid van de burgemeester achteraf komt dan helemaal niets meer terecht. Op dit punt moet de Tijdelijke wet in ieder geval grondig worden bijgesteld.

Op zichzelf genomen kan de Tijdelijke wet een betere staatsrechtelijke grondslag bieden dan de noodverordeningen van de 25 veiligheidsregio’s. Want immers bij een nationale wet zijn Eerste en Tweede Kamer direct betrokken. En op die manier moet worden gezorgd voor democratisch draagvlak en parlementaire instemming met de beperking van vrijheden.

‘Niet alleen de gemeenteraden staan buitenspel maar ook het nationale parlement’

Het probleem is echter dat de Tijdelijke wet juist dit cruciale onderdeel grotendeels opblaast. Vrijheidsbeperkingen als zodanig staan nauwelijks in de Tijdelijke wet, maar wel een hele reeks machtigingen en bevoegdheden aan bijvoorbeeld ministers om maatregelen te nemen van allerlei aard en soort, maar met als gemeenschappelijk kenmerk dat deze heel erg veel vrijheidsbeperkingen met zich mee kunnen brengen.

Deze ministeriële vrijheidsbeperkingen worden nog wel keurig aan het parlement bekend gemaakt, maar Eerste en Tweede Kamer gaan er dan niet meer over. En dat betekent dan in feite en per saldo dat in het nieuwe format niet alleen de gemeenteraden buiten spel staan maar ook het nationale parlement. En in dat opzicht is de situatie dan tenminste even erg als bij de noodverordeningen van de veiligheidsregio’s.

De Tijdelijke wet is dus eigenlijk over de hele linie een misbaksel en kan in deze vorm en met deze inhoud niet worden ingevoerd. Bovendien is het wel heel erg curieus dat een heel erg vergaande Noodwet wordt ingevoerd op het moment dat het niveau van nood sterk dalende is. Dat moet in ieder geval aanleiding zijn om nog eens goed en rustig na te denken over nut en noodzaak van deze Tijdelijke wet. De datum van 1 juli kan daarbij meteen van tafel. En het zou dan vervolgens heel goed kunnen zijn dat in augustus en september deze haastwet helemaal niet meer nodig is en een veel beter wettelijk stelsel voor de toekomst kan worden bedacht en ingevoerd.