Column Douwe Jan Elzinga: Decentralisatierapport legt de vinger op de zere plek
Hoogleraar staatsrecht Douwe Jan Elzinga geeft in zijn columns een blik op het lokaal bestuur. Zijn nieuwste column gaat het Decentralisatierapport. Elzinga stelt dat wettelijke stelselverantwoordelijkheid voor BZK cruciaal is.
Deze week verscheen het Decentralisatierapport - in opdracht van BZK geschreven door Klaartje Peters, Peter Castenmiller, Marcel Boogers en Marcel van Dam - waarin een evaluatie van vijftien jaar decentralisatiebeleid. De bevindingen van het onderzoek zijn pittig, maar ook verontrustend.
Erg mis
Dat er bij de decentralisaties in de recente periode van alles en nog wat is misgegaan, was wel bekend. Maar dat het zo erg is, was minder bekend. Te weinig financiële middelen voor de decentrale taakuitvoering, gemeenteraden met veel te weinig sturings- en controlemogelijkheden, een enorme impuls voor het ongrijpbare regionale bestuur, vakdepartementen met monopolies en allerlei van elkaar afwijkende arrangementen, te weinig regie door BZK als stelselverantwoordelijk departement voor het openbaar bestuur, te weinig aandacht voor de uitvoeringsproblematiek, regeerakkoorden met te weinig oog voor de aard van de lokale democratie, etc, etc.
Aanbevelingen
Het rapport bevat een aantal zeer belangrijke aanbevelingen. In de eerste plaats moeten de financiële arrangementen bij taaktoedeling aan decentrale bestuurslichamen beter in elkaar worden gestoken. Onafhankelijke toetsing wordt aanbevolen. Vervolgens moeten de koepels - IPO, Unie van waterschappen en VNG - meer invloed krijgen op decentralisatievoornemens, te beginnen bij kabinetsformaties en regeerakkoorden. Betere aandacht voor de uitvoeringsproblematiek en een vorm van conflictbeslechting, etc. Deze aanbevelingen zijn overtuigend. Eerder kwam de Werkgroep-Ter Haar al met vergelijkbare en heel praktische aanbevelingen in het rapport ‘Als één overheid slagvaardig de toekomst tegemoet!’.
Substantiële veranderingen?
Beslissend is nu de vraag hoe deze overtuigende aanbevelingen ook werkzaam kunnen worden en tot substantiële veranderingen kunnen leiden. In ieder geval kan worden bepleit om bij de komende kabinetsformatie al af te spreken om in de geest van deze voorstellen te gaan werken. In het verleden zijn er echter ook reeksen van dit soort voornemens geuit en is via bestuursakkoorden, een code voor interbestuurlijke betrekking etc. geprobeerd om bij taaktoedeling aan decentrale bestuurslichamen de werkwijze fundamenteel te wijzigen. Dat heeft echter steeds te weinig resultaat opgeleverd.
Geen doorzettingsmacht
De belangrijkste oorzaak daarvan is dat het ontbreekt aan ‘doorzettingsmacht’. Op papier bestaat er een stelselverantwoordelijkheid voor het openbaat bestuur van de minister van BZK, maar in de praktijk komt die verantwoordelijkheid onvoldoende uit de verf en dat bemoeilijkt de uitvoering van aanbevelingen van deze aard.
Voor de wat langere termijn moet die stelselverantwoordelijkheid beter worden geborgd en het is om die rede dat op initiatief van de VNG een Wet op het decentraal bestuur wordt bepleit. Dat voorstel kent een Beleidskader decentraal bestuur, vast te stellen door het kabinet, met daarin criteria voor taaktoedeling en financiële uitgangspunten. En vervolgens een toetsende en beoordelende rol voor de minister van BZK. Wettelijke borging van de stelselverantwoordelijkheid van BZK is een noodzakelijke voorwaarde om alle goede aanbevelingen in dit dossier ook daadwerkelijk ingevoerd te krijgen en hun werk te laten doen.
Het rapport Beginselen versus praktijken