Praktische vormvereisten mogen schriftelijk vragenrecht niet uithollen

Praktische vormvereisten mogen schriftelijk vragenrecht niet uithollen

Praktische vormeisen stellen aan schriftelijke vragen, zoals “kort en duidelijk formuleren”, mogen geen beperking vormen voor het schriftelijk vragenrecht van een raadslid. Ook de voorwaarde dat “elke volzin vragend gesteld moet worden” mag er niet toe leiden dat het schriftelijk vragenrecht van een raadslid wordt uitgehold.

Er mogen in het Reglement van Orde praktische eisen worden gesteld aan het uitoefenen van het schriftelijk vragenrecht. Maar wanneer een raadslid zijn vragen onjuist heeft geformuleerd, moet het raadslid de gelegenheid krijgen – zo nodig met hulp van de griffie – om de vragen alsnog op de vereiste wijze te formuleren.

Vragenrecht in Hoorn

Op verzoek van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken beoordeeld of de praktische eisen die in het Reglement van Orde van de gemeenteraad van Hoorn over het schriftelijk vragenrecht zijn gesteld door de beugel kunnen. Betwist werd of er vormvereisten mogen worden gesteld zoals ‘kort en duidelijk formuleren’ en dat ‘elke volzin vragend moet worden gesteld’. Volgens het ministerie mogen dit soort vormvereisten aan schriftelijke vragen worden gesteld.

Naar college

Vormvereisten mogen er niet toe leiden dat schriftelijke vragen niet worden doorgestuurd naar het college. “Problematisch wordt het pas als het voldoen aan deze vormvereisten als voorwaarde wordt gesteld voor het doorsturen van de vragen aan het college. Daarmee zou het onvoorwaardelijke vragenrecht van raadsleden aan voorwaarden worden gebonden; dit zou niet in lijn zijn met artikel 169 lid 3 Gemeentewet”, schrijft het ministerie.

Aanpassing

Wanneer de schriftelijk opgestelde vragen van een raadslid niet voldoen aan de gestelde vormvereisten, hoeven de vragen “niet direct” naar het college te worden doorgestuurd. Er mag dus tijd worden genomen om er voor te zorgen dat de vragen zo snel als mogelijk aan de vormvereisten voldoen. Het is niet zo dat er geen vormvereisten mogen worden gesteld: “Op zichzelf zijn praktische werkafspraken niet in het strijd met het recht”, aldus het ministerie.

AVG-toets

Van belang bij het doorsturen van de schriftelijke vragen is ook of hiermee geen persoonsgegevens openbaar worden gemaakt die op grond van de AVG (Algemene Verordening Gegevensbescherming) beschermd dienen te worden. Deze beoordeling, alvorens de vragen door te zenden en openbaar te maken, ligt bij de griffier. Het ministerie wijst er op dat in verband met de AVG-toets “zo spoedig mogelijk” doorsturen van de vragen naar het college niet hetzelfde betekent als “onmiddellijk”.

Antwoord aan de hele raad

Het recht om schriftelijke vragen te stellen (artikel 169, lid 3 Gemeentewet) betekent dat elk raadslid afzonderlijk het college om inlichtingen kan vragen en dat het college het antwoord vervolgens aan de gehele raad verstrekt, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet. Het schriftelijk vragenrecht wordt door het ministerie beschouwd als een “onvoorwaardelijk recht van een raadslid om vragen te stellen”. Aan dit onvoorwaardelijk recht mogen dus wel werkafspraken worden verbonden, maar die mogen het vragenrecht niet uithollen of onmogelijk maken.

Meer informatie

Voor het antwoord van het ministerie van BZK op het verzoek van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland inzake het opnemen van praktische werkafspraken voor het stellen van schriftelijke vragen klik hier voor de reactie van het ministerie en de toelichting van Hoorn.